De Hollandsche methode.

Wanneer je met geïnteresseerden in de schermgeschiedenis spreekt kan het haast niet anders: op een gegeven moment komt de Hollandsche schermmethode ter sprake. Wat die methode inhield, blijft grotendeels onbesproken, wel wordt steeds lacherig gerept over ‘een aardappel’ die moest worden geraakt.

Ook mij was onduidelijk wat de Nederlanders aan het eind van de 19e eeuw nou precies uitspookten. Ik heb wel verwijzingen gezien naar een groot toernooi in 1886 gehouden in het Amsterdamse Paleis voor Volksvlijt, dat prachtige gebouw dat in een brand in 1929 verloren is gegaan. Daar waren ook buitenlanders aanwezig die onafhankelijk van de Nederlanders een eigen toernooi schermden. Simpelweg omdat totaal verschillende spelregels werden gebruikt. Bij die gelegenheid zou de beroemde Belgische maître Eugène Desmedt hebben gezegd: “La méthode hollandaise est ridicule, sans base, et semble inventée pour paralyser les meuilleurs tireurs.ˮ Vrij vertaald: “De Hollandse methode is belachelijk, nergens op gebaseerd en schijnt te zijn uitgevonden om de beste schermers te verlammen.” Overigens was België een van de grootste schermlanden, in de dertiger jaren nog had België na Italië de meeste FIE-leden.

Ik wist wel dat er tot diep in de twintigste eeuw geruzied zou worden over de spelregels en ook dat de Engelsen er een uiterst merkwaardige verzameling spelregels op nahielden. Maar die van de Hollandse methode? Uiteindelijk kwam ik een goede beschrijving tegen in het boek: Handboek ten gebruike bij het Schermonderwijs op den Degen en de Sabel, door G. Hesse te Amsterdam. Ik heb de Nieuwe Uitgave uitgegeven door H. Honig te Utrecht in 1892. De eerste druk was van 1887. Op pagina’s 6 en 7 schrijft Hesse (ik parafraseer bepaalde delen): “Die eigen (?) methode, die niemand ter wereld hun ooit zal benijden … komt in het kort hier op neer.” –vraagteken door Hesse-

1.      Dat men om beurten vecht;

2.      Dat men om die reden kortere of langere dreigingen met de degen gedogen moet;

3.      Dat men tijdens het gevecht noch voor-, noch achterwaarts mag gaan;

4.      Dat een stoot, alleen in de hoge lijn toegebracht (in het hartje) geldend is;

5.      Dat men altijd den stoot van den tegenpartij moet pareeren en dan van den terugstoot gebruik mag maken, m.a.w. dat men de slagparade in toepassing moet brengen en dat weren door tegenstelling, sperren, niet is toegestaan. (Waarom geen kringwering?-WM)

6.      “Eindelijk, dat een stoot één millimeter onder of boven het hartje (klein veld om te treffen aangeduid in de hooge lijn op de borstlap) of een slag, één millimeter boven of onder het breekbaar voorwerp (aardappel of wortel, die men op het hoofd, den buik en de dij plaatst) toegebracht, als niet raak wordt beschouwd en den treffenden terugstoot in het hartje, of den slag op het voorwerp daarentegen wel, ja, dat deze nog bovendien den eersten te niet doet.”

Ze waren er dus echt! Aardappels en wortels! Om de beurt en vooral niet lopen, waarschijnlijk geïntroduceerd door een groenteman. Wat zullen de buitenlanders vreemd hebben opgekeken.

 Heese's boek